
Schrijfwedstrijd ‘Wat nou vrede?’: Leida Schuringa
Geen onderwerp is zo oud en zo actueel als vrede. Wat is de weg van vrede, hoe ziet die eruit? Uitgeverij Zilt, Optimist Media en MaatschapWij organiseerden de schrijfwedstrijd Wat nou Vrede? Uit tientallen inzendingen koos de jury – bestaande uit Jeanet Hamstra, Job Koskamp, Brian de Mello, Willem Vreeswijk en initiatiefnemer Ron van Es – vijf verhalen die op de verschillende media worden gepubliceerd. Eerder publiceerden we het winnende verhaal: Een duif zegt niet alleen roekoe van Timon J. Beeftink. Dit keer de tweede van de andere vier ‘beste’ verhalen: Wat nou vrede? van Leida Schuringa. Eerder publiceerden we het verhaal van Vanessa Umboh.
Wat nou vrede?
Ze stopte met vegen en leunend op de zware bezem keek ze naar de weg. Een zacht briesje beroerden haar grijzende haren. De buren van verderop liepen voorbij langs het kanaal richting het dorp. Ze zwaaiden naar haar en riepen: “Kom mee! We gaan de bevrijding vieren!” Ze stak haar hand op, draaide zich om en slofte naar binnen. Ze draaide de deur op slot. “Wat nou vrede”, mompelde ze.
In de keuken maakte ze surrogaatkoffie. Het rook naar niks. Ze herinnerde zich de geur van het malen van echte koffiebonen. Wat een heerlijke tijd was dat geweest. Kinderen rennend door het huis, zelfgebakken brood, genoeg te eten uit de kleine moestuin. Haar man en enige nog thuis wonende zoon werkten op het land aan de overkant van het kanaal. Tot ze werden opgeroepen voor het leger in de zomer van 1939. Er werd toen – ondanks de schaamteloze opmars van Hitler – eigenlijk nog geen oorlog verwacht, Nederland was immers neutraal. Maar op 10 mei vielen de Duitsers het land binnen, 14 mei was het bombardement van Rotterdam en op 28 mei ontving zij een brief: “Met leedwezen delen wij u mede …” . Omgekomen bij de Grebbeberg.
Haar schoondochter trok met de kinderen in bij haar eigen ouders. Sindsdien was het stil in huis. Ze deed wat gedaan moest worden, maar alle vreugde was verdwenen. Verdriet en onmacht beheersten haar leven.
Tot de dag dat de jongen kwam. Bruine ogen, donker haar, beginnende baardgroei. Angstige blik. De koster van de kerk was bij haar gekomen met de vraag of zij plek had voor een onderduiker. Ze was toch alleen, het huis lag best afgelegen, dus er was weinig risico op verraad, zei hij. Ze aarzelde, ze was gewend geraakt aan haar eenzame leven waarin alleen de schaarse bezoekjes van haar kleinkinderen enige verlichting gaven. Maar ze zei ja en hij woonde hier nu al weer ruim een jaar.
Net toen ze hem de koffie wilde brengen, hoorde ze een boel gerommel bij de achterdeur. “Opoe, opoe, ga je mee?” De kleinkinderen stonden te springen. Ze deed de deur open en omhelsde hen. Haar schoondochter stond er breed lachend bij. “Gefeliciteerd, moeder, het is achter de rug!” Haar hele wezen was in verwarring, hoe moest ze reageren? Ze had tijd nodig om haar gevoelens en gedachten te ordenen. Natuurlijk wist ze dat het eraan zat te komen. Het zuiden van Nederland was immers al bevrijd. De Russen, Engelsen, Canadezen, Amerikanen kwamen steeds dichterbij en brachten de Duitse troepen in het nauw. Maar ze had het allemaal diep weg gestopt. Haar schoondochter bemerkte de aarzeling: “Maar wat is er? Ben je niet blij?” Ze vermande zich en zei: “Ik wil even iets anders aantrekken op zo’n feestelijke dag. Gaan jullie maar vast. Ik kom zo achter jullie aan”, en ze liep meteen door naar binnen. Ze hoorde hen eerst nog wat tegensputteren, maar al snel verdwenen hun stemmen in de verte.
“Nu heel helder nadenken”, zei ze tegen zich zelf, maar ze stond te rillen op haar benen. Ze was nog niet toe aan een afscheid. Zoveel maanden van intimiteit in één klap verloren? Maar het gevaar was voorbij, hij kon staan en gaan waar hij wilde. Ze besloot zich eerst om te kleden en zocht een vrolijke jurk uit die ze in jaren niet meer had gedragen. Daarna ging ze met de intussen koud geworden koffie naar beneden naar de schuilplaats van de jongen. Hij lag op zijn bed met een dik boek naast hem. Lezen was zijn grote passie en eigenlijk ook zijn enig mogelijke activiteit geweest. Het moeilijkste in deze hele periode was om steeds weer nieuwe boeken voor hem te vinden zonder dat het opviel. De koster was hierin een goede bondgenoot gebleken.
Ze aarzelde bij de deur. “Het is een bijzondere dag vandaag….”, begon ze, “ik.., wij…, ons land is bevrijd… De mensen vieren feest in het dorp” . Hij keek haar met grote ogen aan. Beiden raakten vervuld van een zekere ontzetting. Een mengeling van opluchting, angst voor wat komen ging, onzekerheid, verdriet. Ook de jongen besefte hoe hij aan haar gehecht was geraakt. Ze bleven stil bij elkaar zitten, de handen ineengestrengeld. Toen zei zij schor: “Ik moet gaan, de kleinkinderen wachten. Ik ga kijken wat de stemming is in het dorp”. Ze stond op en wankelde. “De achterdeur is open”, zei ze er snikkend achteraan. De man pakte haar vast in zijn armen en trok haar dicht tegen zich aan. “Vrede, wat nou vrede, als wij niet samen verder kunnen gaan”, zei hij verdrietig, “Ik moet gaan, maar ik kom terug”.
Als verdoofd liep ze langs het kanaal in de richting van de muziek en de drukte van de mensen. Daar voelde ze ineens een handje op haar arm: “Dag opoe, ik vind je lief”.
Auteur: Leida Schuringa